top of page

Schijnvrucht

Je zit naast mij op bed en je bent het echt. De kaars flakkert, je gezicht dooft en ontvlamt. Ik strijk langs de moedervlekjes op je wang en ik beweeg traag, aarzelend mijn hand, alsof ik een envelop open die niet aan mij is geadresseerd.

Dit is mijn tuinhuis en de herfstkou sijpelt door de kieren, ik heb kleine gestoffeerde tafellampen uit het berghok gehaald en kaarsen van bijenwas aangestoken, het kraken van het huisje overstemt de wind.

We kennen elkaar van een tuiniersforum. Ik plaatste Er verschijnen gaten in de bladeren van mijn vijgenboom, de spierwitte nerven houden alleen nog lucht bijeen en jij antwoordde Het moet de vijgenskeletteermot zijn. Die rotbeesten vreten alles kaal tot alleen nog het geraamte overblijft.

Onze digitale gesprekken vertakten zich. We praatten over ouders en eerste verliefdheden, over versies van jezelf opsparen alsof je een matroesjka bent en over hoe je je tijdens de feestdagen bewapent tegen de vragen die je op het verkeerde moment kunnen openbreken.

Ik durf niet te lang naar je te kijken en strijk nerveus mijn rok glad. Je draagt een mannenoverhemd en je krullen hangen in donkerbruine penseelstreken tot je schouderbladen. Je kijkt over je schouder en zoekt ondeugend mijn blik. We weten beiden heel goed wat we gister tegen elkaar hebben gezegd, ademloos aan de telefoon.

Je raakte me aan met je taal, ik stelde me voor dat mijn vingers de jouwe waren, je hete handen over mijn hele lichaam. Ik speelde met het bandje van mijn string. ‘Hoor je dat?’ zei ik terwijl ik het bandje tegen mijn huid liet knappen, zo hard dat het brandde. ‘Ik wil dat je je voorstelt hoe ik mezelf aanraak. Nee, ik wil dat je me ziet.’ Ik heb je, op die halfdonkere avond, precies verteld in wat voor aanrakingen ik mezelf verlies.

Je trekt me dichterbij en het grijze gebied tussen jouw lichaam en het mijne verdwijnt, geen tijd meer om mijn antwoorden te herschrijven, alles wat ik in je oor fluister is onvolmaakt en hangt als sigarenrook boven dit krappe bed maar het lijkt je niet te deren. Ik voel je lichaamshitte door je kleding heen. Je trekt de strengen los uit mijn vlecht en mijn haren vallen vrij over mijn rug.

Het begint te regenen. De takken van de vijgenboom tikken tegen het raam, de leerachtige bladeren en blauw-violette vruchten steken donker af tegen de hemel. Vijgen zijn schijnvruchten: de piepkleine bloemetjes worden gesmoord in een bladerkom die

langzaam dichtgroeit, de illusie van een vrucht ontstaat uit bloem en bodem. Het regenwater stroomt geaderd langs de boomstam en als het niet opklaart blijf je misschien wel langer, worden de paden naar onze oude levens uitgewist door het water.

Ik ruik het zweet onder je parfum en adem je diep in. Je pakt mijn gezicht vast en kust me hongerig, bijt in mijn onderlip. Aan de telefoon zei ik dat ik je hand om mijn keel wilde en je plaagt me door met je duim langs mijn hals te wrijven. ‘Doe ik het goed?’ vraag je met een grijns. Mijn lichaam reageert gelijk, ik druk mezelf nog dichter tegen je aan. ‘Je weet te veel,’ fluister ik in je oor. Ik trek langzaam mijn rok voor je omhoog, langzaam, zodat je eerst mijn benen ziet en dan mijn dijen en dan pas het zwarte kant van mijn string. Je hand dwaalt af. ‘Je bent zo gevoelig,’ zeg je. Ik sta mezelf toe om te verdwalen en zweef gewichtloos, val uiteen in je armen terwijl de kaarsen kokendhete was op het tafeltje druppelen. Mijn ademhaling begint waar de jouwe eindigt.

Beeld door Puck Rietveld.

bottom of page